Toen Johannes van den Bosch na terugkeer uit de Oost zag hoe groot de armoede was in Nederland, besloot hij in 1818 de Maatschappij van weldadigheid op te richten. Niet door liefdadigheid, maar door weldadigheid moesten mensen uit de armoede getrokken worden: geef ze een onderkomen, grond om te bewerken, gereedschap en een basisvoorraad kleding. In 16 jaar moesten de kolonisten deze lening uit de opbrengsten van de grond aflossen. Alleen door hard werken kun je je aan armoede onttrekken was de gedachte. Het grootste deel van de koloniën werd in Drenthe opgericht; de koloniën zijn nu door Unesco tot werelderfgoed uitgeroepen.
De zogenaamde vrije koloniën als Frederiksoord werden door arme mensen vrijwillig bevolkt. In het museum De Proefkolonie in Frederiksoord valt veel over die tijd te leren. In de onvrije koloniën zoals Veenhuizen werden wezen, landlopers en bedelaars opgenomen in grote gestichten. Ze zijn eigenlijk gevangenen. Het tweede gesticht van Veenhuizen is nog intact en ingericht als nationaal gevangenismuseum. Zie hier enkele foto's van Frederiksoord en hier van Veenhuizen.